‘O ja, ben je met de vrouw weggeweest?' ‘Foei, weer weggelopen?'
Tevreden dat hij haar begreep en ze haar zegje kon doen, ging ze daarna aan zijn voeten liggen. Ziezo, de baas was weer op de hoogte.
Shelly had zich nog een taak toegeëigend, één die zij heel belangrijk vond. Op de vrouw passen. De hoofdbaas was overleden, al begreep ze dat natuurlijk niet. Hij was er plotseling niet meer en dus was de vrouw overdag alleen. Overal volgde ze de vrouw. Ze zou voor haar door het vuur gegaan zijn, maar naar haar luisteren? Nee, dat hoefde niet, Zij, Shelly, was immers de baas?
Door de vrouw uitgelaten worden, was dan ook een feest. Braaf liep ze mee aan de riem, tot het veldje met de drie beuken. Dan, even kopschudden, en de riem was er af. Haar hondenverstand vertelde haar: als ik de vrouw niet zie, ziet zij mij ook niet. Dus stond ze dagelijks met haar kop achter de stammen op haar gemak alle lekkere en vieze geurtjes op te snuiven. Dat de vrouw wanhopig tegen haar staart, die om de stammen krulde, stond te roepen, deerde haar niet. Op háár tijd kwam ze weer te voorschijn, deponeerde waarvoor zij gekomen was en liep tevreden mee naar huis. Tot de voordeur, waar ze ineens scheen te denken: hoe was dat geurtje ook weer? Kopschudden, riem afwerpen en terug ging ze, naar het veldje.
's Avonds had de vrouw neiging aan de voeten van baas Paul te gaan zitten om háár verhaal te vertellen.
Toch was Shelly een keurig opgevoede, gehoorzame hond. Ging ze met de baas uit, dan wees hj naar het veld en zei: ‘Doe goedzo.'
‘Ha, ha', lachte een buurman die het een keer zag. ‘Dat had je gedroomd.'
Shelly, echter, deed wat haar opgedragen werd en kwam onmiddellijk kwispelstaartend terug.
‘Dat doet ze bij je moeder nooit', zei de buurman perplex en vol medelijden.
Natuurlijk kon baas Paul het niet laten het in geuren en kleuren aan de vrouw te vertellen.
‘Ik laat je nooit meer uit', dreigde die de zich van geen kwaad bewuste hond.
Wa-wa-wa-wa, klapperde de hondensnuit. ‘Dat doe je toch niet', verstond de vrouw heel duidelijk.