Onlangs las ik het: de paling wordt beschermd tegen overbevissing. Die mededeling bracht me weer de polsdikke palingen in herinnering die mijn man in de zeventiger jaren regelmatig mee naar huis bracht. Hij was een fervent visser. Niet alleen op paling, maar ook op snoek, forel en karper.
Vol overgave kon hij voor de karpers een verleidelijk aas klaarmaken: donker, grof roggebrood, vermengd met vanillesuiker, appelstroop en aardappel. Ook regenwormen, maden en ‘vers de vase’ schotelde hij de vissen voor. Voor de snoeken was er levend aas. Later, humaner, vervangen door namaakvisjes. Zoons en dochters visten regelmatig mee.
Nu is het niet meer mijn man die vis naar huis brengt, maar zijn het de zoons en kleinkinderen. Regelmatig liggen er forellen in de pan.
Geen karpers meer, die waren de specialiteit van mijn man. Ze varieerden van 70 tot 80 centimeter, met een rughoogte van ca. 25 centimeter en een gewicht van zevenenhalf tot negen kilo.
Geen visserslatijn zoals op de foto's te zien is.
Geen foto helaas van die middag dat mijn man ging vissen in een ‘zijarm' van de Bosbaan in Amsterdam. ‘Ga maar weer naar huis, vandaag vangt niemand iets', adviseerde een visser.
‘O, maar ik wel', zei mijn echtgenoot tot mijn schrik en wierp vol zelfvertrouwen zijn hengel uit. Hoongelach klonk op toen het aas van de haak viel. De juist langszwemmende grote karper zal echter niet geweten hebben wat hem overkwam, toen de haak zich in zijn rugvin boorde. Even later lag het 80 centimeter grote exemplaar in het leefnet bij te komen van de schrik. Ook de tweede worp had meteen resultaat, maar die karper kreeg zijn vrijheid terug. Nummer één was groot genoeg voor ons toen nog kleine gezin.
Ook is er geen foto van die dag op de camping ‘Het Hitje' in Posterholt. Een van de zoons ving een karper, en niet zo'n kleintje ook. Omdat mijn man die dag naar kantoor was, kwam een medekampeerder helpen. ‘Wat een mormel', zei hij vol ontzag. ‘Moet je die valse ogen zien', zei zijn kameraad. ‘Als we die er uitkrijgen, wegwezen', zei de eerste. ‘Waarom?' vroeg de zoon. 'Het is een vals kreng, hij zal je aanvallen.' Vals was de karper zeker. Toen hij even zijn kop boven het water uitstak, deden we onwillekeurig een stapje achteruit.
Veel strijd leverde het beest niet. We hadden allemaal het vermoeden dat hij met gekromde vinnen op de bodem stond, en zijn staart om een waterplant had geslagen. Hij was als een blok beton, geen beweging in te krijgen. Op zo nu en dan die opduikende kop na, met ogen die schenen te zeggen: zijn jullie daar nog steeds, sufferds? Uiteindelijk knipte de behulpzame kampeerder de visdraad door en herkreeg het ondier zijn vrijheid.
‘Visserslatijn', zei mijn man toen hij het verhaal 's avonds hoorde. ‘Valse ogen? Blok beton? Maak het een beetje.'
Zoals gezegd, er zijn geen foto's, maar het verhaal wordt nog meer dan eens in geuren en kleuren verteld.