Met een doffe klap viel de duif op de slag. ‘Foute boel', mompelde mijn man en stoof naar buiten. Hij had het goed gezien, de duif was gewond en had een gebroken poot.
‘Maak je hem nu dood?' vroeg een van de kinderen. ‘Natuurlijk niet', zei mijn man verontwaardigd. Hij is gewond naar huis gekomen en heeft recht op verzorging.'
Het is vreemd gesteld met duiven. Als er iets met ze is, laten ze zich helpen, zonder een keer met de oogjes te knipperen. Vakkundig hechtte mijn man de wond in het duivenlijf en spalkte de poot.. ‘En nu?' vroeg ik. De duif zat rustig in zijn hand en keek om zich heen. Gelukkig, thuis, scheen hij te denken.
‘We moeten hem ophangen, hij kan niet staan', bedacht mijn man.
‘Ophangen?' ‘Ja, je hebt toch wel een oude sok? Knippen we gaatjes in voor zijn poten en de sok komt aan een haak in een apart hokje.' Niet veel later was de duif geinstalleerd. Water en voer op de juist hoogte. Tevreden zei mijn man: ‘Hij is zo weer beter, zal je zien.'
‘Je bent niet wijs', zei een kennis. ‘Dat beest houd je toch niet in leven? Moet ik hem.....'
Maar de duif bleef waar hij was en scheen zich op zijn gemak te voelen. Met het pootje ging het niét goed. Het raakte ontstoken. Voorzichtig knipte mijn man de ring eraf. ‘Als jij zijn pootje nu elke ochtend en avond een poosje in badedas houdt, dan komt het wel goed', verzekerde hij. ‘Je zult zien, de duif gaat zich aan je hechten omdat je hem verzorgt.' ‘Heb je ook een eigen duif, mam', zei een zoon. Ik keek eens naar buiten. Veertig duiven die regelmatig in de tuin aan mijn plantjes vraten, honden die bij de gevederde hokbewoners moesten worden weggehouden. Wilde ik eigenlijk wel een eigen duif?
Toch, twee keer per dag baadde ik Pootje, zoals hij al gauw genoemd werd. Van eigen duif was vooralsnog geen sprake. Pootje haatte me. Had je dat mens weer met haar water, met haar bij tijd en wijle schone sok. Pik pik pik! Diep in mijn hart had ik het wel leuk gevonden als Pootje naar me toe zou komen als ik hem riep. Mijn man hoefde tegen zijn lievelingsduif maar te zeggen: ‘Waar is ze dan?' en ze liep achter hem aan door de tuin, kwam zo nu en dan uit zichzelf naar binnen en wipte bij hem op de tafel. Maar Pootje? Toen hij weer kon lopen, wist hij niet hoe snel hij bij me uit de buurt moest komen.
Op een gegeven moment, aan het eind van het jaar, was hij weg. Weggevlogen? Mijn man keek schuldig. Er waren duiven geruimd. ‘Ach kind', zei hij troostend, ‘je had toch niets aan hem. Als je wilt krijg je in het voorjaar een jong duifje om groot te brengen.' Maar dat, hoefde van mij niet meer..