IN HET ALBUM VAN EEN KLEIN MEISJE, HENRIETTE DE VAYNES VAN BRAKELL.
Er woonden twee kleine konijntjes,
Twee kleine konijntjes in 't woud.
En 't eene was witjes en zoetjes,
En 't and're was zwartjes en stout.
Het witje had veel te verduren,
Al at het ook maar van een spruit,
Het zwartje, dat krabde en dat bijtte,
En lachte het witje maar uit.
Zij kwamen in latere jaren
Nog eenmaal te samen bijeen,
Maar toen zij elkander herkenden
Ontstond er een droevig geween.
Het zwartje had zoolang gebeten,
Gekrabd en gespookt in het rond
totdat het op 't laatst, is het wonder?
Zijn baas in de kribbigheid vond.
Die roofde hem een van zijn oogen,
Die brak hem zijn neus en zijn poot,
Die trok hem zijn staart uit de lenden,
En wierp hem op 't laatst in de sloot.
En nu hij het witje zo jeugdig,
Zoo mooi en zoo vrolijk hervindt,
Nu snikt het met bittere tranen:
"De zachtheid, helaas! overwint!"
Louise Stratenus (voor haar nichtje)
Breda, 10 September 1870.